Ik heb al eerder enige woorden besteed aan onhandige zaken van allerlei aard, maar afgelopen week maakte iemand mij attent op een dermate onpraktische situatie – zie 3. – dat ik de neiging om er melding van te maken niet kan onderdrukken. Ik maak van de gelegenheid gebruik om tegelijkertijd enkele verwante kwesties aan te kaarten.

1. Paaldansen
Het gaat te ver om te stellen dat ik uiterst parkeerbekwaam ben, maar het tegendeel beweren is ook geen waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid. Laat ik het er op houden dat ik behoudens bijvoorbeeld fileparkeren geen parkeerkluns ben. Enkele malen per week moet ik ergens zijn en wil ik mijn auto het liefst, uiteraard, zo dicht mogelijk bij mijn reisdoel parkeren.

Ik kende de straat voldoende om te weten dat ik nog meer kans op het winnen van de jackpot van de loterij van de staat had, dan dat ik aan deze weg een stallingsplek zou vinden. Die eerste keer dat ik naar mijn bestemming reed, kon ik na een kreet van verbazing mijn geluk dan ook niet op toen ik een plekje spotte dat aan mijn wens voldeed. Het is nog steeds werkelijk een ongelooflijk mirakel dat ik mijn bolide zonder enige bumper- en/of blikschade in die engte heb weten te plaatsen en er anderhalf uur later ook nog eens uit te rijden. Sindsdien weet ik dat zelfs met stuurbekrachtiging twee dagen spierpijn in armen en schouders niet is uitgesloten. Ook begrijp ik sindsdien waarom dat parkeerplekje altijd, tenzij er een motorfiets staat, beschikbaar is.

Ik loop nu al een aantal jaren regelmatig langs de plek des onheils en regelmatig zie ik automobilisten drie, vier of zelfs nog meer – doorgaans zijn het mannen die in die laatste categorie vallen – pogingen wagen voordat ze wanhopig of woest hun armen omhoog heffen en vervolgens met gierende banden naar een heel eind verderop rijden. Nou zijn parkeerplaatsen niet meer wat ze zijn geweest, ze hebben afgelopen jaren ook moeten inleveren. De lengte van de auto maakt echter niets uit. Een lange station- of een compacte boodschappen-car, het maakt geen bal uit, na een aantal vergeefse pogingen spurten ze er allemaal vandoor. Ik kan niet, ook niet stiekem in mezelf, met een beetje leedvermaak glimlachen omdat het er bij mij gewoonweg niet in kan, zelfs niet het geringste ietsje pietsje beetje, dat iemand met hérsenen onder z’n schedeldak heeft bedacht dat je een lantaarnpaal precies plaatst op dát gedeelte van het trottoir waar je genoodzaakt bent overheen te rijden, ongeacht of je dat vooruit of op de fileparkeermanier doet, als je op dat miniplekje je auto wilt stallen. Een oetlul van de allerhoogste topcategorie moet het zijn geweest. Of een sadist.

2. Gokautomaat
In ons land is het regelmatig bewolkt, maar elk weersseizoen schijnt de zon al of niet in meerdere, mindere of geen enkele mate door wolken gehinderd. Zelfs in de winter hangt zij dikwijls aan een blauwe lucht te stralen. Het was op een voorjaarsdag die met regen dreigend grijzig van start ging dat het licht volop doorbrak precies op het moment dat ik mijn auto stilzette. Lekker, dacht ik, en ik liet mijn paraplu op de achterbank liggen.

Bij de parkeerautomaat aangekomen bleek de zon pal op het beeldscherm van dat ding te schijnen. Zonnebril op, zonnebril af, een hand boven mijn wenkbrauwen, op allerlei manieren met beide handen een soort zonnescherm boven en rondom het beeldscherm vormen, geen enkele actie baatte en dat mijn paraplu wellicht als zonwering dienst had kunnen doen, kwam, juist vanwege de stralende voorjaarsvreugde, niet in mij op. Ik keek om me heen en zag verderop in de straat en in de straat om de hoek in totaal een stuk of zes parkeerautomaten, allemaal met hun koppie parmantig in het zonnetje. Zucht. Met geen enkel alternatief in de nabijheid werd het een kwestie van gissen wat waar op het beeldscherm stond, gokken dat ik genoeg muntjes in de gleuf had geworpen en hopen dat er een bonnetje met voldoende saldo aan parkeertijd uit zou komen rollen nadat ik het touchscreen lukraak op verschillende plaatsen had betast.

3. Mandje
Je bent moeilijk ter been, lopen gaat niet vlot en niet ver en over trappen opklimmen en afdalen zullen we het maar niet hebben. Je bent niet voor niets verhuisd naar een gelijkvloers appartement. Op de derde verdieping weliswaar, maar bereikbaar via de lift die zo ruim is dat je er met je scootmobiel rondjes in kunt rijden. Het woongebouw is gericht op mensen die om een of andere reden wat minder soepel op hun benen vooruit komen. Er werd tijdens de bouw ervan geadverteerd dat juist mensen die voornamelijk of alleen op wielen nog mobiel zijn, hier moesten komen wonen. Je voelde je aangesproken en woont nu al weer een tijdje op het einde van de galerij. Precies daar bevindt zich een lege nis waar je vervoermiddel heel ruim in past en je denkt het ding daar heel praktisch vlak bij je voordeur te kunnen parkeren. Wat een heerlijke uitkomst, dacht je, toen je hier kwam wonen.

Inmiddels weet je beter. Medewerkers van de woningcorporatie komen je namelijk keer op keer vertellen dat je scoot fout geparkeerd staat. Er zijn namelijk regels en die schrijven voor dat een galerij en daaraan gelegen voordeuren te allen tijde bereikbaar moeten zijn voor hulpdiensten indien deze zich bij calamiteiten over de galerij naar een of meer van die voordeuren moeten ijlen. Je maakt een wijds gebaar. De galerij is breed en helemaal leeg, dus laat die hulptroepen maar komen! Je wijst naar de nis, die geen deur heeft en ook geen doorgang biedt naar bijvoorbeeld een nooduitgang. Die nis loopt, zoals de medewerker met eigen ogen kan zien, hartstikke dood. En bij die laatste voordeur, die van jouw appartement, kan ook als je scoot in de nis gestald staat, zelfs een brandweerwagen ruimschoots en geheel ongehinderd parkeren.

Regels zijn regels, dus niks ervan. Je moet je scoot beneden in de kelder stallen, naar de lift strompelen – of rollen; waarom heb je eigenlijk niet een rolstoel in de kelder gereed staan? – en hoe je na de lift die hele lange galerij moet overbruggen wordt niet eens ter sprake gebracht – had je die rolstoel maar moeten regelen. Dat beneden stallen is een mission impossible, demonstreer je aan de woningcorporatiemedewerker wiens beurt het ditmaal is om je op de vingers te tikken. De deur naar de kelderruimte is namelijk alleen met een klink te openen en daar kun je vanuit je scoot niet bij. Je hijst je uit je mobiliteitshulpmiddel en het lukt je om zonder vallen de deur te bereiken en de klink omlaag te duwen. Als de best wel zware deur wagenwijd open staat, kun je ‘m nergens aan vasthaken om te zorgen ‘ie open blijft staan. Misschien ligt er ergens een of ander voorwerp, of een steen? Nergens in de nabijheid is iets te bekennen dat als deurstopper zou kunnen dienen. De hele omgeving is, zoals het natuurlijk hoort voor het geval dat er onverhoopt noodkreten geslaakt gaan worden, leeg. Dus haast je je zo snel je strompelend kunt terug naar je scoot. Te laat, de deur is al in het slot gevallen. Hoe je die scoot in hemelsnaam in de kelder geparkeerd krijgt? Tja, de medewerker zegt dat hij het ook niet weet en er bovendien ook niets aan kan doen. Regels en voorschriften, hè. Misschien zelf een deurstopper meenemen, die kan toch mooi mee in dat mandje dat daar voor aan het stuur van je scoot hangt?

Ik heb me suf gegoogled maar heb tot op heden nog geen Meldpunt Onhandige Zaken – Afdeling Parkeerperikelen gevonden. Voorlopig staat het hier dan maar genoteerd.

23-08-2015